Wij leveren o.a. aan:
Sandy legt uit: Golf begrippen
Adresseren:
Klaar gaan staan voor het slaan van de bal.
Afslagplaats:
Plaats waarvan wordt afgeslagen.
Airshot:
Als een golfer probeerde de bal te raken maar de bal gemist heeft, dit telt als een slag.
Albatros:
Als een golfer een hole in drie slagen onder par speelt (-3).
Amateur:
Een amateur golfer is een golfer die golf speelt omdat hij/zij het leuk vindt. Een amateur mag daardoor geen grotere beloningen ontvangen dan de amateurstatus goedkeurt.
Approach:
Een slag richting de green.
Baan:
Het terrein waarop gespeeld wordt.
Baanrecord:
De laagste score die op de baan gehaald is.
Back Nine:
Op een golfbaan met 18 holes is de back nine de holes 10 t/m 18.
Backspin:
Een effect aan de bal dat ervoor zorgt dat de golfbal sneller afremt of ervoor zorgt dat de golfbal terug rolt in de richting van de speler.
Bal:
Golfbal die voldoet aan de gestelde eisen.
Bal in spel:
Zodra de speler de hole begint met een golfbal dan moet hij deze bal blijven gebruiken tot de hole klaar is tenzij anders aangegeven.
Ballenspiraal:
Een ballenspiraal is een spiraal waarin groepen spelers een balletje doen die vervolgens naar beneden rolt. Zodra jou bal aan de onderkant is gekomen mag je beginnen met spelen op de eerste hole.
Bestbal:
Golfvariant waarbij de beste golfbal telt van 2-3 spelers.
Birdie:
Als een golfer een hole in één slag onder par speelt (-1).
Bogey:
Als een golfer een hole in één slag boven par speelt (+1).
Buiten de baan:
Als een golfer de bal buiten de baan speelt, de desbetreffende speler krijgt een extra slag als straf (+1).
Bunker:
Een gat in de baan gevuld met zand wat bedoeld is als een hindernis.
Caddie:
een werknemer die tijdens het golf zorgt voor de “clubs” van één of meerdere spelers. Tevens zorgt de caddie dat de speler in met alle andere bezigheden wordt geassisteerd en geeft adviezen.
Caddiemaster:
Gastheer en de baas van de caddies.
Chip:
Een slag waarbij de golfbal verder rolt dan dat deze in de lucht is.
Chipping green:
Oefengebied waar mensen hun chips kunnen verbeteren.
Club:
Het materiaal dat een golfer gebruikt om de golfbal af te slaan.
Commissie:
Een groep personen die de leiding hebben over een wedstrijd en/of de golfbaan.
Course rating:
Een getal wat aan een baan wordt toegekend om de moeilijkheidsgraad aan te tonen. Voor het bepalen van de moeilijkheidsgraad gaan ze uit van een speler met handicap 0 onder normale omstandigheden.
Divot:
Een stuk gras dat uit de baan wordt geslagen door een speler, beginnende spelers doen dit vaak doordat ze in de grond slaan, professionals daarin tegen doen het om een backspin effect te creëren . De speler is verplicht om het stuk gras zo goed mogelijk terug te leggen.
Dormie:
Dit ontstaat als een golfer tijdens matchplay zover achter staat dat hij/zij alle holes moet winnen om gelijk te spelen.
Double Bogey:
Als een golfer een hole in twee slagen boven par speelt (+2).
Draw:
Als een rechtshandige golfer bewust effect aan de golfbal geeft van rechts naar links om een eventuele hindernis te ontwijken.
Drive:
Een afslag geslagen met een driver.
Driver:
Een driver is bedoeld om de bal zo ver mogelijk mee (af) te slaan. Het is de grootste club die gebruikt worden door golfspelers.
Drivingrange:
Een oefenterrein voor golfers die hun slag willen ontbreken.
Droppen:
Bij het droppen laat je een golfbal vallen vanaf schouderhoogte om de bal opnieuw in het spel te brengen. Het droppen kan een strafslag (+1) betekenen afhankelijk van de regels en omstandigheden.
Eagle:
Als een golfer een hole in twee slagen onder par speelt (-2).
Eclectic:
Is een manier van tellen/spelen
Eer:
Een golfspeler heeft de “eer” als hij bij de eerst volgende hole als eerste af mag slagen. Vaak heeft een speler “eer” omdat hij de vorige hole gewonnen had.
Etiquette:
Gedragsregels waaraan spelers zich moeten houden. Als spelers de gedragsregels breken kan het voorkomen dat de spelers gediskwalificeerd worden door de wedstrijdleiding.
Europese PGA Tour:
De Europese versie van de Amerikaanse golftoernooien.
Fairway:
Kort gemaaid gras dat loopt vanaf de tie tot aan de green.
Fade:
Als een rechtshandige golfer bewust effect aan de golfbal geeft van links naar rechts om een eventuele hindernis te ontwijken.
Flight:
Groep van golfers (2 tot 4) die samen alle holes afgaan in een wedstrijd.
Flop shot:
Met een flopslag is het de bedoeling om de bal zo hoog te spelen, vaak om een hindernis/obstakel te omzeilen.
Fore:
Op het moment dat een golfbal fout wordt geslagen en er een kans is dat de bal spelers/toeschouwers raakt is het verplicht om fore als waarschuwing te roepen.
Forecaddie:
Een 2e caddie die de golfbal in de gaten houdt om te bepalen waar de golfbal exact neerkomt. Tegenwoordig is het niet meer mogelijk om een 2e caddie te hebben en daarom wordt er gebruik gemaakt van spotters.
Foursome:
Golfwedstrijd waarbij twee teams bestaande uit twee spelers tegen elkaar strijden met per team één golfbal. Het is de bedoeling dat de spelers omstebeurt slaan.
Front Nine:
Op een golfbaan met 18 holes is de front nine de holes 1 t/m 9
Gapwedge:
Club waarmee de golfbal hoog geslagen kan worden over een korte afstand.
Gimme:
een gimme betekend dat een golfbal ontzettend dichtbij de hole ligt en deze niet meer geput hoeft te worden. Dit wordt bepaald door de tegenstander en geld alleen voor matchplay.
Green:
Grasvlakte dat ontzettend kort is gemaaid en waar de hole zich bevindt.
Greenfee:
De prijs die spelers moeten betalen aan de golfbaan om een x aantal holes te mogen lopen.
Greenkeeper:
De greenkeeper zorgt ervoor dat de golfbaan in zo’n goed mogelijke conditie blijft.
Grond in bewerking:
Een stuk grond van de golfbaan dat gemarkeerd is voor reparatie door middel van blauwe paaltjes en/of andere markering.
Halved:
als spelers evenveel slagen hebben gehaald op een hole tijdens matchplay.
Handicart:
Een kleine (elektrische) auto die gebruikt wordt voor het vervoer van spelers en spullen, ook wel bekend als golf buggy.
Handicap:
Geeft het nieuwe van een golfspeler aan.
Hindernis:
Waterpartijen en zandbunkers op een golfbaan.
Hole:
Rond gat in de grond waar de golfbal in moet.
Hole-in-one:
Als de bal vanaf de afslag direct in de hole gaat.
Hole uitgespeeld:
De hole is uitgespeeld wanneer de golfbal in de hole ligt.
Hook:
Als een rechtshandige golfer onbedoeld effect aan de golfbal geeft naar links.
Irons:
De clubs waarvan de clubbladen van metaal gemaakt zijn. Er zijn verschillende irons en ze zijn genummerd van 1 tot 9.
Green in regulation:
Op het moment dat een speler de golfbal op de grond heeft geslagen binnen 2 slagen onder par.
Invitational:
Een golftoernooi waar alleen genodigde aan mee mogen doen.
Kanten:
Golfspelers die samen als een team spelen.
Lateraal water:
Een waterhindernis die gemarkeerd is met rode paaltjes en/of een rode lijn. Deze waterhindernis loopt mee in de spelrichting van de hole.
Lie:
De ligging van de golfbal.
Links:
Een golfbaan die aan de zee ligt en waardoor de wind een belangrijke factor is.
Lobwedge:
De club bedoeld om de bal hoog en kort te spelen.
Loeffentie:
Een slag die de verkeerd vliegt en daardoor dreigt weg te raken van de fairway maar door bijv. een stam van een boom terugkaatst op de fairway.
Loft:
Is het aantal graden dat het clubblad gedraaid is ten opzichte van het middevan den de shaft.
Marker:
Een klein en plat voorwerp op de balpositie te markeren als de speler zijn golfbal optilt. Het optillen van de bal mag altijd op de green en soms ook buiten de green.
Matchplay:
Is een spelvorm waarbij 2 spelers of 2 teams(van 2 spelers) tegen elkaar holes spelen. De speler die de minste slagen over de hole doet wint de hole. Op het moment dat een speler een voorsprong heeft behaald die niet meer ingehaald kan worden dan wordt het spel beëindigd.
Metal woods:
Uitvoering van clubs voor lange slagen met een metalen kop i.p.v. hout.
Mulligan:
Op het moment dat een speler op de eerste tee zijn afslag misslaat mag de speler deze opnieuw doen.
Neary:
Een neary is de golfbal die het dichtst bij de vlag is terecht gekomen en bij sommige wedstrijden wordt er een prijs voor uitgereikt.
Obstakels:
Toegevoegde hindernissen om de golfbaan moeilijker te maken.
Oefenswing:
Het oefenen van een bepaalde swing voordat een speler de golfbal gaat slaan.
Opteeën:
De golfbal bij de afslag op een tee zetten om ervoor te zorgen dat de golfbal te grond niet raakt.
Outside agency:
Voorwerpen/dingen die niet op de golfbaan behoren te zijn.
Out of Bounds:
Grond rondom de golfbaan wat gemarkeerd wordt witte paaltjes dat geen deel uitmaakt van de hole. Op het moment dat de speler een golfbal in dit gebied slaat zal de bal Out of Bound gegeven worden en moet de speler van de zelfde plek slaan maar met een strafslag.
Par:
Van te voren vastgesteld aantal slagen dat aangeeft in hoeveel slagen een zeer goede speler een hole kan spelen.
Partner:
In teamverband is je partner jou medespeler.
Partijen:
Teams die tegen elkaar spelen als wedstrijd.
PGA:
Staat voor Professional Golfers’ Assocciation. Het is de bond voor professionele golfers.
Pin:
Een dunne langwerpige vlaggenstok om aan te geven waar de hole zich exact bevindt.
Pitch:
Een slag waarbij de bal ongeveer 2/3e van de afstand in de lucht is en 1/3e over de grond rolt.
Pitchfork:
Klein gereedschap wat bedoeld is om een pitchmark te repareren.
Pitchmark:
Een beschadiging in de green die veroorzaakt wordt door een golfbal bij het neerkomen.
Pro:
Een golfspeler die zijn geld verdiend doormiddel van het spelen van golfwedstrijden en/of les geven.
Provisionele bal:
Een golfbal die uit voorzorg geslagen wordt als het onduidelijk is op de eerdere geslagen golfbal nog terug gevonden kan worden.
Punch shot:
Doormiddel van een speciale club wordt de golfbal laag over te grond geslagen
Putten:
Een putter is een slag waarmee doormiddel van een putter de bal richting de hole geslagen wordt. Dit kan zijn vanaf de green of van buiten de green.
Putter:
Speciale club die gebruikt wordt bij het putten van de golfbal.
Qualifying:
Geeft aan of het behaalde resultaat in een toernooi of wedstrijd de handicap van een speler zal verhogen of verlagen.
Rough:
Een stuk van de baan dat grenst aan de fairway wat bestaat uit hoger gras.
Sand Wedge:
Een speciale club die bedoeld is om de golfbal uit de bunker te slaan.
Scratch speler:
een speler met handicap 0.
Shank:
Is het gebied tussen slagvlak en hosel, het is de bedoeling dat je met dat gedeelte de golfbal niet raakt want de bal gaat dan extreem naar rechts en krijgt geen hoogte.
Stableford:
Is een speciale telling waar de score van een speler afhankelijk wordt gesteld van zijn handicap.
Starttijd:
De tijd waarop de speler(s) aan de ronde moet beginnen.
Snap Hook:
Een extreme versie van een hook.
Spotter:
Het is de bedoeling dat spotters verder op de baan staan zodat ze duidelijk kunnen zien waar de bal land. Dit kan nodig zijn als er bijv. veel mist is tijdens het spelen.
Stroke-index:
Geeft de moeilijkheidsgraad aan van een hole, hoe lager het getal hoe moeilijker de hole is.
Sudden death:
Als er tijdens een regulier spel een gelijkspel is ontzettend staan tussen 2 of meerdere spelers dan moeten deze spelers doorspelen zodat de winnaar bepaald wordt.
Tap-in:
Het intikken van de golfbal als deze dichtbij de hole ligt.
Tee:
Afslagplaats van een hole.
Tegen par spelen:
Is een spelvorm waarbij de speler tegen zichzelf een matchplay wedstrijd speelt.
Thin shot:
Is een slag als de speler de golfbal raakt boven de middenlijn raakt waardoor de bal laag vliegt.
Tijdelijk water:
Is een hindernis die onbedoeld op de baan is gekomen door veel regenval. De speler mag zijn bal uit dit water pakken en de bal opnieuw in droppen.
Topped:
Is als de club de golfbal aan de bovenkant raakt.
The yips:
Als een speler bang is om de bal te missen moeite heeft om de bal in de hole te putten. Een kenmerk van the yip zijn trillende handen.
Uitputten:
De golfbal in de hole putten.
Voorgreen:
Wordt ook wel edge of the green genoemd. Het gras is langer dan op de green maar korter dan op de fairway.
X-out:
Ballen die niet door de kwaliteitscontrole zijn gekomen doordat er iets fout is gegaan tijdens de productie.